Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/113136810.webp
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
expédier
Ce colis sera expédié prochainement.
cms/verbs-webp/105875674.webp
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
donner un coup de pied
En arts martiaux, vous devez savoir bien donner des coups de pied.
cms/verbs-webp/119379907.webp
raden
Je moet raden wie ik ben!
deviner
Tu dois deviner qui je suis!
cms/verbs-webp/101945694.webp
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
faire la grasse matinée
Ils veulent enfin faire la grasse matinée pour une nuit.
cms/verbs-webp/859238.webp
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
exercer
Elle exerce une profession inhabituelle.
cms/verbs-webp/104302586.webp
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
récupérer
J’ai récupéré la monnaie.
cms/verbs-webp/87153988.webp
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
promouvoir
Nous devons promouvoir des alternatives au trafic automobile.
cms/verbs-webp/33599908.webp
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
servir
Les chiens aiment servir leurs maîtres.
cms/verbs-webp/99725221.webp
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
mentir
Parfois, il faut mentir dans une situation d’urgence.
cms/verbs-webp/57481685.webp
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
redoubler
L’étudiant a redoublé une année.
cms/verbs-webp/91147324.webp
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
récompenser
Il a été récompensé par une médaille.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
réussir
Les étudiants ont réussi l’examen.