Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
se présenter
Tout le monde à bord se présente au capitaine.

gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
jeter
Il jette son ordinateur avec colère sur le sol.

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
montrer
Je peux montrer un visa dans mon passeport.

bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
préparer
Ils préparent un délicieux repas.

wachten
Ze wacht op de bus.
attendre
Elle attend le bus.

evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
évaluer
Il évalue la performance de l’entreprise.

controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
vérifier
Le mécanicien vérifie les fonctions de la voiture.

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
exposer
L’art moderne est exposé ici.

becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
commenter
Il commente la politique tous les jours.

trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
retirer
Comment va-t-il retirer ce gros poisson?

ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
évoquer
Combien de fois dois-je évoquer cet argument?
