Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
visiter
Elle visite Paris.

verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
explorer
Les humains veulent explorer Mars.

uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
éditer
L’éditeur édite ces magazines.

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
explorer
Les astronautes veulent explorer l’espace.

sturen
Hij stuurt een brief.
envoyer
Il envoie une lettre.

schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
donner un coup de pied
En arts martiaux, vous devez savoir bien donner des coups de pied.

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
mentionner
Le patron a mentionné qu’il le licencierait.

onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
souligner
Il a souligné sa déclaration.

verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
quitter
Beaucoup d’Anglais voulaient quitter l’UE.

naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
rentrer
Il rentre chez lui après le travail.

sturen
Ik stuur je een brief.
envoyer
Je t’envoie une lettre.
