Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
s’exprimer
Celui qui sait quelque chose peut s’exprimer en classe.

herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
répéter
Pouvez-vous répéter, s’il vous plaît?

afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
dépendre
Il est aveugle et dépend de l’aide extérieure.

publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publier
La publicité est souvent publiée dans les journaux.

vermijden
Ze vermijdt haar collega.
éviter
Elle évite son collègue.

missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
rater
Il a raté l’occasion de marquer un but.

aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
interroger
Mon professeur m’interroge souvent.

schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
donner un coup de pied
Attention, le cheval peut donner un coup de pied!

melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
se présenter
Tout le monde à bord se présente au capitaine.

naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
sortir
Elle sort avec les nouvelles chaussures.

drinken
Ze drinkt thee.
boire
Elle boit du thé.
