Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

kijken
Ze kijkt door een gat.
regarder
Elle regarde à travers un trou.

vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
demander
Mon petit-fils me demande beaucoup.

initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
initier
Ils vont initier leur divorce.

hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
espérer
Beaucoup espèrent un avenir meilleur en Europe.

achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
poursuivre
Le cowboy poursuit les chevaux.

houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
aimer
Elle aime vraiment son cheval.

stoppen
Hij stopte met zijn baan.
quitter
Il a quitté son travail.

kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
connaître
Elle connaît presque par cœur de nombreux livres.

begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
limiter
Les clôtures limitent notre liberté.

opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
écrire
Vous devez écrire le mot de passe!

ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
recevoir
Je peux recevoir une connexion internet très rapide.
