Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
s’habituer
Les enfants doivent s’habituer à se brosser les dents.
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
étreindre
Il étreint son vieux père.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
surpasser
Les baleines surpassent tous les animaux en poids.
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
exister
Les dinosaures n’existent plus aujourd’hui.
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
discuter
Il discute souvent avec son voisin.
cms/verbs-webp/33493362.webp
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
rappeler
Veuillez me rappeler demain.
cms/verbs-webp/122394605.webp
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
changer
Le mécanicien automobile change les pneus.
cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
envoyer
Les marchandises me seront envoyées dans un paquet.
cms/verbs-webp/97593982.webp
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
préparer
Un délicieux petit déjeuner est préparé!
cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
courir après
La mère court après son fils.
cms/verbs-webp/51573459.webp
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
souligner
On peut bien souligner ses yeux avec du maquillage.
cms/verbs-webp/94482705.webp
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
traduire
Il peut traduire entre six langues.