Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/98977786.webp
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
nommer
Combien de pays pouvez-vous nommer?
cms/verbs-webp/85968175.webp
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
endommager
Deux voitures ont été endommagées dans l’accident.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
se référer
L’enseignant se réfère à l’exemple au tableau.
cms/verbs-webp/90287300.webp
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
sonner
Entends-tu la cloche sonner?
cms/verbs-webp/9435922.webp
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
approcher
Les escargots se rapprochent l’un de l’autre.
cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
exposer
L’art moderne est exposé ici.
cms/verbs-webp/113248427.webp
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
gagner
Il essaie de gagner aux échecs.
cms/verbs-webp/73488967.webp
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
examiner
Les échantillons de sang sont examinés dans ce laboratoire.
cms/verbs-webp/116877927.webp
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
installer
Ma fille veut installer son appartement.
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
offrir
Que m’offres-tu pour mon poisson?
cms/verbs-webp/116519780.webp
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
sortir
Elle sort avec les nouvelles chaussures.
cms/verbs-webp/40632289.webp
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
discuter
Les élèves ne doivent pas discuter pendant le cours.