Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
nommer
Combien de pays pouvez-vous nommer?
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
endommager
Deux voitures ont été endommagées dans l’accident.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
se référer
L’enseignant se réfère à l’exemple au tableau.
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
sonner
Entends-tu la cloche sonner?
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
approcher
Les escargots se rapprochent l’un de l’autre.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
exposer
L’art moderne est exposé ici.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
gagner
Il essaie de gagner aux échecs.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
examiner
Les échantillons de sang sont examinés dans ce laboratoire.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
installer
Ma fille veut installer son appartement.
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
offrir
Que m’offres-tu pour mon poisson?
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
sortir
Elle sort avec les nouvelles chaussures.