Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
sentir
Il se sent souvent seul.

terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
finir
Comment avons-nous fini dans cette situation?

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
explorer
Les astronautes veulent explorer l’espace.

spellen
De kinderen leren spellen.
épeler
Les enfants apprennent à épeler.

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
fonctionner
La moto est cassée; elle ne fonctionne plus.

vormen
We vormen samen een goed team.
former
Nous formons une bonne équipe ensemble.

verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
attendre
Ma sœur attend un enfant.

terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
rappeler
Veuillez me rappeler demain.

boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
se fâcher
Elle se fâche parce qu’il ronfle toujours.

vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
progresser
Les escargots ne progressent que lentement.

terugkomen
De boemerang kwam terug.
revenir
Le boomerang est revenu.
