Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/97593982.webp
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
préparer
Un délicieux petit déjeuner est préparé!
cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
arriver
L’avion est arrivé à l’heure.
cms/verbs-webp/45022787.webp
doden
Ik zal de vlieg doden!
tuer
Je vais tuer la mouche!
cms/verbs-webp/95938550.webp
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
emporter
Nous avons emporté un sapin de Noël.
cms/verbs-webp/120254624.webp
leiden
Hij leidt graag een team.
diriger
Il aime diriger une équipe.
cms/verbs-webp/31726420.webp
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
se tourner
Ils se tournent l’un vers l’autre.
cms/verbs-webp/99633900.webp
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
explorer
Les humains veulent explorer Mars.
cms/verbs-webp/84476170.webp
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
exiger
Il a exigé une indemnisation de la personne avec qui il a eu un accident.
cms/verbs-webp/119335162.webp
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
bouger
C’est sain de bouger beaucoup.
cms/verbs-webp/47802599.webp
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
préférer
Beaucoup d’enfants préfèrent les bonbons aux choses saines.
cms/verbs-webp/121102980.webp
meerijden
Mag ik met je meerijden?
accompagner
Puis-je vous accompagner?
cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
investir
Dans quoi devrions-nous investir notre argent?