Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
chercher
Je cherche des champignons en automne.

schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
peindre
Je t’ai peint un beau tableau!

publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publier
La publicité est souvent publiée dans les journaux.

op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
découper
Le tissu est découpé à la taille.

wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
marcher
Il aime marcher dans la forêt.

beginnen
De soldaten beginnen.
commencer
Les soldats commencent.

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
montrer
Je peux montrer un visa dans mon passeport.

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
travailler sur
Il doit travailler sur tous ces dossiers.

accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
accepter
Certaines personnes ne veulent pas accepter la vérité.

bedekken
De waterlelies bedekken het water.
couvrir
Les nénuphars couvrent l’eau.

openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
ouvrir
Le coffre-fort peut être ouvert avec le code secret.
