Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/118596482.webp
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
chercher
Je cherche des champignons en automne.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
peindre
Je t’ai peint un beau tableau!
cms/verbs-webp/102397678.webp
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publier
La publicité est souvent publiée dans les journaux.
cms/verbs-webp/122479015.webp
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
découper
Le tissu est découpé à la taille.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
marcher
Il aime marcher dans la forêt.
cms/verbs-webp/77738043.webp
beginnen
De soldaten beginnen.
commencer
Les soldats commencent.
cms/verbs-webp/102823465.webp
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
montrer
Je peux montrer un visa dans mon passeport.
cms/verbs-webp/27564235.webp
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
travailler sur
Il doit travailler sur tous ces dossiers.
cms/verbs-webp/99455547.webp
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
accepter
Certaines personnes ne veulent pas accepter la vérité.
cms/verbs-webp/114379513.webp
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
couvrir
Les nénuphars couvrent l’eau.
cms/verbs-webp/115207335.webp
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
ouvrir
Le coffre-fort peut être ouvert avec le code secret.
cms/verbs-webp/93031355.webp
durven
Ik durf niet in het water te springen.
oser
Je n’ose pas sauter dans l’eau.