Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/46602585.webp
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
transporter
Nous transportons les vélos sur le toit de la voiture.
cms/verbs-webp/129244598.webp
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
limiter
Pendant un régime, il faut limiter sa consommation de nourriture.
cms/verbs-webp/102397678.webp
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publier
La publicité est souvent publiée dans les journaux.
cms/verbs-webp/78309507.webp
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
découper
Il faut découper les formes.
cms/verbs-webp/71260439.webp
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
écrire à
Il m’a écrit la semaine dernière.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
s’habituer
Les enfants doivent s’habituer à se brosser les dents.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
nourrir
Les enfants nourrissent le cheval.
cms/verbs-webp/40326232.webp
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
comprendre
J’ai enfin compris la tâche !
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
parler à
Quelqu’un devrait lui parler ; il est si seul.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
échanger
Les gens échangent des meubles d’occasion.
cms/verbs-webp/119379907.webp
raden
Je moet raden wie ik ben!
deviner
Tu dois deviner qui je suis!
cms/verbs-webp/90821181.webp
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
battre
Il a battu son adversaire au tennis.