Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
rentrer
Après les courses, les deux rentrent chez elles.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
garer
Les vélos sont garés devant la maison.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
marcher
Il aime marcher dans la forêt.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
suivre
Mon chien me suit quand je fais du jogging.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
arrêter
La policière arrête la voiture.
stoppen
De agente stopt de auto.
recevoir
Je peux recevoir une connexion internet très rapide.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
courir
Elle court tous les matins sur la plage.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
enlever
Comment peut-on enlever une tache de vin rouge?
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
corriger
La professeure corrige les dissertations des élèves.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
exercer
Elle exerce une profession inhabituelle.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
revenir
Le boomerang est revenu.
terugkomen
De boemerang kwam terug.