Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

participer
Il participe à la course.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.

se tourner
Ils se tournent l’un vers l’autre.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.

couvrir
Elle couvre ses cheveux.
bedekken
Ze bedekt haar haar.

dépendre
Il est aveugle et dépend de l’aide extérieure.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.

envoyer
Il envoie une lettre.
sturen
Hij stuurt een brief.

sortir
Elle sort avec les nouvelles chaussures.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.

attendre avec impatience
Les enfants attendent toujours la neige avec impatience.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.

boire
Elle boit du thé.
drinken
Ze drinkt thee.

se perdre
Il est facile de se perdre dans les bois.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.

remercier
Je vous en remercie beaucoup!
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!

répondre
Elle répond toujours en première.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
