Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/41019722.webp
rentrer
Après les courses, les deux rentrent chez elles.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/92612369.webp
garer
Les vélos sont garés devant la maison.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/120624757.webp
marcher
Il aime marcher dans la forêt.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
cms/verbs-webp/90773403.webp
suivre
Mon chien me suit quand je fais du jogging.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
cms/verbs-webp/91930542.webp
arrêter
La policière arrête la voiture.
stoppen
De agente stopt de auto.
cms/verbs-webp/118026524.webp
recevoir
Je peux recevoir une connexion internet très rapide.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
cms/verbs-webp/63645950.webp
courir
Elle court tous les matins sur la plage.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
cms/verbs-webp/99392849.webp
enlever
Comment peut-on enlever une tache de vin rouge?
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
cms/verbs-webp/80427816.webp
corriger
La professeure corrige les dissertations des élèves.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
cms/verbs-webp/859238.webp
exercer
Elle exerce une profession inhabituelle.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
cms/verbs-webp/83548990.webp
revenir
Le boomerang est revenu.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
cms/verbs-webp/113885861.webp
s’infecter
Elle s’est infectée avec un virus.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.