Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/122479015.webp
découper
Le tissu est découpé à la taille.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
cms/verbs-webp/94909729.webp
attendre
Nous devons encore attendre un mois.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
cms/verbs-webp/94555716.webp
devenir
Ils sont devenus une bonne équipe.
worden
Ze zijn een goed team geworden.
cms/verbs-webp/118780425.webp
goûter
Le chef goûte la soupe.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
cms/verbs-webp/125402133.webp
toucher
Il la touche tendrement.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
cms/verbs-webp/120128475.webp
penser
Elle doit toujours penser à lui.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
cms/verbs-webp/83636642.webp
frapper
Elle frappe la balle par-dessus le filet.
slaan
Ze slaat de bal over het net.
cms/verbs-webp/108350963.webp
enrichir
Les épices enrichissent notre nourriture.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
cms/verbs-webp/113885861.webp
s’infecter
Elle s’est infectée avec un virus.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
cms/verbs-webp/67880049.webp
lâcher
Vous ne devez pas lâcher la prise!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
cms/verbs-webp/96571673.webp
peindre
Il peint le mur en blanc.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/119235815.webp
aimer
Elle aime vraiment son cheval.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.