Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/63645950.webp
hardloop
Sy hardloop elke oggend op die strand.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
cms/verbs-webp/8482344.webp
soen
Hy soen die baba.
kussen
Hij kust de baby.
cms/verbs-webp/123519156.webp
spandeer
Sy spandeer al haar vrye tyd buite.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
cms/verbs-webp/125385560.webp
was
Die ma was haar kind.
wassen
De moeder wast haar kind.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitsprei
Hy sprei sy arms wyd uit.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
cms/verbs-webp/120220195.webp
verkoop
Die handelaars verkoop baie goedere.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/34567067.webp
soek na
Die polisie soek na die dader.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertel
Ek het iets belangriks om vir jou te vertel.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spel
Die kinders leer spel.
spellen
De kinderen leren spellen.
cms/verbs-webp/82095350.webp
druk
Die verpleegster druk die pasiënt in ’n rolstoel.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
cms/verbs-webp/96061755.webp
dien
Die sjef dien ons vandag self.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
cms/verbs-webp/71260439.webp
skryf aan
Hy het verlede week aan my geskryf.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.