Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
opstaan vir
Die twee vriende wil altyd vir mekaar opstaan.

drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
drink
Die koeie drink water uit die rivier.

duwen
Ze duwen de man het water in.
druk
Hulle druk die man in die water.

binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
binnegaan
Hy gaan die hotelkamer binne.

betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
betaal
Sy betaal aanlyn met ’n kredietkaart.

out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
buite die boks dink
Om suksesvol te wees, moet jy soms buite die boks dink.

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
spring oor
Die atleet moet oor die hindernis spring.

houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
liefhê
Sy is regtig lief vir haar perd.

sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
sorteer
Ek het nog baie papier om te sorteer.

vertrekken
De trein vertrekt.
vertrek
Die trein vertrek.

accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
aanvaar
Kredietkaarte word hier aanvaar.
