Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/115291399.webp
willen
Hij wil te veel!
wil hê
Hy wil te veel hê!
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
verbygaan
Die trein gaan by ons verby.
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
herinner
Die rekenaar herinner my aan my afsprake.
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
voltooi
Hulle het die moeilike taak voltooi.
cms/verbs-webp/96531863.webp
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
deurgaan
Kan die kat deur hierdie gat gaan?
cms/verbs-webp/112755134.webp
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
bel
Sy kan net bel gedurende haar middagete pouse.
cms/verbs-webp/106622465.webp
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
sit
Sy sit by die see met sonsak.
cms/verbs-webp/84472893.webp
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
ry
Kinders hou daarvan om fietse of stootskooters te ry.
cms/verbs-webp/102238862.webp
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
besoek
’n Ou vriend besoek haar.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
verloor
Wag, jy het jou beursie verloor!
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
oorlaat
Die eienaars laat hulle honde vir my oor vir ’n stap.
cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
raak
Hy het haar teer aangeraak.