Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/64053926.webp
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
oorkom
Die atlete oorkom die waterval.
cms/verbs-webp/111892658.webp
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
lewer
Hy lewer pizzas by huise af.
cms/verbs-webp/75195383.webp
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
wees
Jy moet nie hartseer wees nie!
cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
wil uitgaan
Sy wil haar hotel verlaat.
cms/verbs-webp/5135607.webp
verhuizen
De buurman verhuist.
trek uit
Die buurman trek uit.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
gewoond raak
Kinders moet gewoond raak aan tandeborsel.
cms/verbs-webp/32180347.webp
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
uitmekaar haal
Ons seun haal alles uitmekaar!
cms/verbs-webp/119520659.webp
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
noem
Hoeveel keer moet ek hierdie argument noem?
cms/verbs-webp/122789548.webp
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
gee
Wat het haar kêrel vir haar vir haar verjaardag gegee?
cms/verbs-webp/46385710.webp
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
aanvaar
Kredietkaarte word hier aanvaar.
cms/verbs-webp/118485571.webp
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
doen vir
Hulle wil iets vir hulle gesondheid doen.
cms/verbs-webp/97593982.webp
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
voorberei
’n Heerlike ontbyt is voorberei!