Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

willen
Hij wil te veel!
wil hê
Hy wil te veel hê!

voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
verbygaan
Die trein gaan by ons verby.

herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
herinner
Die rekenaar herinner my aan my afsprake.

voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
voltooi
Hulle het die moeilike taak voltooi.

doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
deurgaan
Kan die kat deur hierdie gat gaan?

bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
bel
Sy kan net bel gedurende haar middagete pouse.

zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
sit
Sy sit by die see met sonsak.

rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
ry
Kinders hou daarvan om fietse of stootskooters te ry.

bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
besoek
’n Ou vriend besoek haar.

verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
verloor
Wag, jy het jou beursie verloor!

overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
oorlaat
Die eienaars laat hulle honde vir my oor vir ’n stap.
