Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

bou
Die kinders bou ’n hoë toring.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

huil
Die kind huil in die bad.
huilen
Het kind huilt in het bad.

studeer
Daar is baie vroue wat aan my universiteit studeer.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.

stop
Die polisievrou stop die kar.
stoppen
De agente stopt de auto.

verander
Baie het verander as gevolg van klimaatsverandering.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.

verf
Hy verf die muur wit.
schilderen
Hij schildert de muur wit.

belas
Kantoorwerk belas haar baie.
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.

gooi na
Hulle gooi die bal na mekaar.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.

speel
Die kind verkies om alleen te speel.
spelen
Het kind speelt liever alleen.

ondersteun
Ons ondersteun ons kind se kreatiwiteit.
ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.

hernu
Die skilder wil die muurkleur hernu.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
