Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

trek
Hy trek die slede.
trekken
Hij trekt de slee.

ontvang
Hy het ’n verhoging van sy baas ontvang.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.

begin
Hulle sal hulle egskeiding begin.
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.

sny op
Vir die slaai moet jy die komkommer op sny.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

voorberei
’n Heerlike ontbyt is voorberei!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!

voltooi
Kan jy die legkaart voltooi?
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?

staan op
Sy kan nie meer op haar eie staan nie.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.

antwoord
Sy antwoord altyd eerste.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.

uitlaat
Jy kan die suiker in die tee uitlaat.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.

bestel
Sy bestel ontbyt vir haarself.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.

ontvang
Sy het ’n baie mooi geskenk ontvang.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
