Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

pick
She picked an apple.
plukken
Ze plukte een appel.

understand
I can’t understand you!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!

trigger
The smoke triggered the alarm.
activeren
De rook activeerde het alarm.

squeeze out
She squeezes out the lemon.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.

listen to
The children like to listen to her stories.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.

depart
Our holiday guests departed yesterday.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

decipher
He deciphers the small print with a magnifying glass.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.

develop
They are developing a new strategy.
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.

Books and newspapers are being printed.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.

fight
The fire department fights the fire from the air.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.

turn to
They turn to each other.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
