Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
paint
The car is being painted blue.

verspillen
Energie mag niet verspild worden.
waste
Energy should not be wasted.

samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
move in together
The two are planning to move in together soon.

accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
accept
Credit cards are accepted here.

ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
receive
He receives a good pension in old age.

verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
increase
The company has increased its revenue.

geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
give
What did her boyfriend give her for her birthday?

initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
initiate
They will initiate their divorce.

protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
protest
People protest against injustice.

samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
bring together
The language course brings students from all over the world together.

verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
explore
Humans want to explore Mars.
