Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
reduce
I definitely need to reduce my heating costs.

bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
discuss
The colleagues discuss the problem.

bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
visit
She is visiting Paris.

trekken
Hij trekt de slee.
pull
He pulls the sled.

schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
kick
They like to kick, but only in table soccer.

eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
agree
The neighbors couldn’t agree on the color.

ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
decipher
He deciphers the small print with a magnifying glass.

gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
happen
Strange things happen in dreams.

kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
choose
It is hard to choose the right one.

ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
undertake
I have undertaken many journeys.

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
exhibit
Modern art is exhibited here.
