Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
feel
He often feels alone.
cms/verbs-webp/85010406.webp
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
jump over
The athlete must jump over the obstacle.
cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
stand up
She can no longer stand up on her own.
cms/verbs-webp/102631405.webp
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
forget
She doesn’t want to forget the past.
cms/verbs-webp/51465029.webp
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
run slow
The clock is running a few minutes slow.
cms/verbs-webp/95543026.webp
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
take part
He is taking part in the race.
cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
send
The goods will be sent to me in a package.
cms/verbs-webp/125884035.webp
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
surprise
She surprised her parents with a gift.
cms/verbs-webp/89516822.webp
straffen
Ze strafte haar dochter.
punish
She punished her daughter.
cms/verbs-webp/62175833.webp
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
discover
The sailors have discovered a new land.
cms/verbs-webp/119335162.webp
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
move
It’s healthy to move a lot.
cms/verbs-webp/120509602.webp
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
forgive
She can never forgive him for that!