Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

increase
The company has increased its revenue.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.

look
She looks through binoculars.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.

endure
She can hardly endure the pain!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!

think
You have to think a lot in chess.
denken
Je moet veel denken bij schaken.

stop by
The doctors stop by the patient every day.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.

run away
Our son wanted to run away from home.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.

trade
People trade in used furniture.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.

start running
The athlete is about to start running.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

bring
The messenger brings a package.
brengen
De koerier brengt een pakketje.

wait
We still have to wait for a month.
wachten
We moeten nog een maand wachten.

fight
The athletes fight against each other.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
