Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (UK)

cms/verbs-webp/122079435.webp
increase
The company has increased its revenue.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
cms/verbs-webp/107852800.webp
look
She looks through binoculars.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
cms/verbs-webp/10206394.webp
endure
She can hardly endure the pain!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
cms/verbs-webp/119425480.webp
think
You have to think a lot in chess.
denken
Je moet veel denken bij schaken.
cms/verbs-webp/123648488.webp
stop by
The doctors stop by the patient every day.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
cms/verbs-webp/41918279.webp
run away
Our son wanted to run away from home.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
cms/verbs-webp/98294156.webp
trade
People trade in used furniture.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
cms/verbs-webp/55119061.webp
start running
The athlete is about to start running.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
cms/verbs-webp/61806771.webp
bring
The messenger brings a package.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wait
We still have to wait for a month.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
cms/verbs-webp/81025050.webp
fight
The athletes fight against each other.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
cms/verbs-webp/92054480.webp
go
Where did the lake that was here go?
gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?