Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

ride
They ride as fast as they can.
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.

save
My children have saved their own money.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.

cut
The hairstylist cuts her hair.
knippen
De kapper knipt haar haar.

jump over
The athlete must jump over the obstacle.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

serve
Dogs like to serve their owners.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.

ask
He asks her for forgiveness.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.

drive back
The mother drives the daughter back home.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

leave standing
Today many have to leave their cars standing.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

repeat
My parrot can repeat my name.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.

carry
They carry their children on their backs.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.

snow
It snowed a lot today.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
