Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

cubrir
Los nenúfares cubren el agua.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.

pertenecer
Mi esposa me pertenece.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

significar
¿Qué significa este escudo de armas en el suelo?
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?

mirar
Ella mira a través de un agujero.
kijken
Ze kijkt door een gat.

perder
Espera, ¡has perdido tu billetera!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!

exigir
Él exigió compensación de la persona con la que tuvo un accidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.

evitar
Él necesita evitar las nueces.
vermijden
Hij moet noten vermijden.

cortar
El peluquero le corta el pelo.
knippen
De kapper knipt haar haar.

perderse
Es fácil perderse en el bosque.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.

colgar
Ambos están colgando de una rama.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.

escuchar
Él la está escuchando.
luisteren
Hij luistert naar haar.
