Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/119404727.webp
hacer
¡Deberías haberlo hecho hace una hora!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
cms/verbs-webp/119895004.webp
escribir
Está escribiendo una carta.
schrijven
Hij schrijft een brief.
cms/verbs-webp/112755134.webp
llamar
Solo puede llamar durante su hora de almuerzo.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
cms/verbs-webp/121112097.webp
pintar
¡He pintado una hermosa imagen para ti!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
cms/verbs-webp/120624757.webp
caminar
A él le gusta caminar en el bosque.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
cms/verbs-webp/102823465.webp
mostrar
Puedo mostrar una visa en mi pasaporte.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/99392849.webp
quitar
¿Cómo se puede quitar una mancha de vino tinto?
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
cms/verbs-webp/110347738.webp
deleitar
El gol deleita a los aficionados alemanes al fútbol.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
cms/verbs-webp/104849232.webp
dar a luz
Ella dará a luz pronto.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
cms/verbs-webp/53646818.webp
dejar entrar
Estaba nevando afuera y los dejamos entrar.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
cms/verbs-webp/106997420.webp
dejar
La naturaleza se dejó intacta.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
cms/verbs-webp/114379513.webp
cubrir
Los nenúfares cubren el agua.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.