Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans
hacer
¡Deberías haberlo hecho hace una hora!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
escribir
Está escribiendo una carta.
schrijven
Hij schrijft een brief.
llamar
Solo puede llamar durante su hora de almuerzo.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
pintar
¡He pintado una hermosa imagen para ti!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
caminar
A él le gusta caminar en el bosque.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
mostrar
Puedo mostrar una visa en mi pasaporte.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
quitar
¿Cómo se puede quitar una mancha de vino tinto?
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
deleitar
El gol deleita a los aficionados alemanes al fútbol.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
dar a luz
Ella dará a luz pronto.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
dejar entrar
Estaba nevando afuera y los dejamos entrar.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
dejar
La naturaleza se dejó intacta.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.