Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/49374196.webp
despedir
Mi jefe me ha despedido.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
cms/verbs-webp/73880931.webp
limpiar
El trabajador está limpiando la ventana.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
cms/verbs-webp/123203853.webp
causar
El alcohol puede causar dolores de cabeza.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cms/verbs-webp/118003321.webp
visitar
Ella está visitando París.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
cms/verbs-webp/104135921.webp
entrar
Él entra en la habitación del hotel.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/70624964.webp
divertirse
¡Nos divertimos mucho en la feria!
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
cms/verbs-webp/94909729.webp
esperar
Todavía tenemos que esperar un mes.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
cms/verbs-webp/119417660.webp
creer
Muchas personas creen en Dios.
geloven
Veel mensen geloven in God.
cms/verbs-webp/100298227.webp
abrazar
Él abraza a su viejo padre.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
cms/verbs-webp/117658590.webp
extinguirse
Hoy en día muchos animales se han extinguido.
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
cms/verbs-webp/130288167.webp
limpiar
Ella limpia la cocina.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
cms/verbs-webp/89869215.webp
patear
Les gusta patear, pero solo en fut
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.