Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

parler mal
Les camarades de classe parlent mal d’elle.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.

chercher
Ce que tu ne sais pas, tu dois le chercher.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

suivre
Mon chien me suit quand je fais du jogging.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.

compléter
Peux-tu compléter le puzzle ?
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?

prendre soin
Notre fils prend très soin de sa nouvelle voiture.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

changer
Le mécanicien automobile change les pneus.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.

protéger
Les enfants doivent être protégés.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.

protéger
Un casque est censé protéger contre les accidents.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.

retirer
L’artisan a retiré les anciens carreaux.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.

mentir
Parfois, il faut mentir dans une situation d’urgence.
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.

travailler pour
Il a beaucoup travaillé pour ses bonnes notes.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
