Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans
prendere un certificato medico
Lui deve prendere un certificato medico dal dottore.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
lavare
La madre lava suo figlio.
wassen
De moeder wast haar kind.
coprire
Lei copre il suo viso.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
aprire
Puoi per favore aprire questa lattina per me?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
amare
Lei ama molto il suo gatto.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
lanciare a
Si lanciano la palla l’uno all’altro.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
frusciare
Le foglie frusciano sotto i miei piedi.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
finire
La rotta finisce qui.
eindigen
De route eindigt hier.
venire
La fortuna sta venendo da te.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
dimenticare
Lei ha ora dimenticato il suo nome.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
conoscere
Lei conosce molti libri quasi a memoria.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.