Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/111160283.webp
immaginare
Lei immagina qualcosa di nuovo ogni giorno.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
cms/verbs-webp/55269029.webp
mancare
Ha mancato il chiodo e si è ferito.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
cms/verbs-webp/129945570.webp
rispondere
Lei ha risposto con una domanda.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
cms/verbs-webp/67232565.webp
concordare
I vicini non potevano concordare sul colore.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
cms/verbs-webp/86196611.webp
investire
Purtroppo, molti animali vengono ancora investiti dalle auto.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
cms/verbs-webp/38296612.webp
esistere
I dinosauri non esistono più oggi.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
cms/verbs-webp/117421852.webp
diventare amici
I due sono diventati amici.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
cms/verbs-webp/86996301.webp
difendere
I due amici vogliono sempre difendersi a vicenda.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
cms/verbs-webp/82604141.webp
gettare
Lui pesta su una buccia di banana gettata.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produrre
Si può produrre più economicamente con i robot.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
cms/verbs-webp/88597759.webp
premere
Lui preme il bottone.
drukken
Hij drukt op de knop.
cms/verbs-webp/53064913.webp
chiudere
Lei chiude le tende.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.