Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/99951744.webp
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
suspecter
Il suspecte que c’est sa petite amie.
cms/verbs-webp/68435277.webp
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
venir
Je suis content que tu sois venu !
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
arrêter
Vous devez vous arrêter au feu rouge.
cms/verbs-webp/87153988.webp
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
promouvoir
Nous devons promouvoir des alternatives au trafic automobile.
cms/verbs-webp/90321809.webp
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
dépenser
Nous devons dépenser beaucoup d’argent pour les réparations.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
garer
Les vélos sont garés devant la maison.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
courir
L’athlète court.
cms/verbs-webp/107407348.webp
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
voyager
J’ai beaucoup voyagé à travers le monde.
cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
tourner
Les voitures tournent en cercle.
cms/verbs-webp/73488967.webp
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
examiner
Les échantillons de sang sont examinés dans ce laboratoire.
cms/verbs-webp/122290319.webp
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
mettre de côté
Je veux mettre de côté un peu d’argent chaque mois pour plus tard.
cms/verbs-webp/58292283.webp
eisen
Hij eist compensatie.
exiger
Il exige une indemnisation.