Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

üle võtma
Rohevähid on üle võtnud.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.

lahkuma
Mees lahkub.
verlaten
De man vertrekt.

parkima
Jalgrattad on maja ees parkitud.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

mõjutama
Ära lase end teiste poolt mõjutada!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

keerama
Võid keerata vasakule.
draaien
Je mag naar links draaien.

allapoole rippuma
Võrkkiik ripub laest alla.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

kaduma
Mu võti kadus täna ära!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!

tagasi sõitma
Ema sõidab tütrega koju tagasi.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

tühistama
Ta kahjuks tühistas koosoleku.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.

saabuma
Lennuk on õigeaegselt saabunud.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.

välja jooksma
Ta jookseb uute kingadega välja.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
