Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

sõitma ümber
Autod sõidavad ringis.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

tagama
Kindlustus tagab kaitse õnnetuste korral.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.

sobima
Tee ei sobi jalgratturitele.
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.

vastama
Õpilane vastab küsimusele.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

usaldama
Me kõik usaldame teineteist.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

pakkuma
Ta pakkus kasta lilli.
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.

juhtima
Kõige kogenum matkaja juhib alati.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.

tutvuma
Võõrad koerad soovivad üksteisega tutvuda.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.

säästma
Saate küttekuludelt raha säästa.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

toimuma
Matused toimusid üleeile.
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.

kandma
Nad kannavad oma lapsi seljas.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
