Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

tee tagasi leidma
Ma ei leia teed tagasi.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.

hüvasti jätma
Naine jääb hüvasti.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.

jooma
Lehmad joovad jõest vett.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.

kartma
Me kardame, et inimene on tõsiselt vigastatud.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.

valmistama
Maitsev hommikusöök on valmistatud!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!

julgema
Ma ei julge vette hüpata.
durven
Ik durf niet in het water te springen.

kohtuma
Sõbrad kohtusid ühiseks õhtusöögiks.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.

esindama
Advokaadid esindavad oma kliente kohtus.
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.

kohtuma
Nad kohtusid esmakordselt internetis.
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.

toimetama
Ta toimetab pitsasid kodudesse.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.

eelistama
Paljud lapsed eelistavad kommi tervislikule toidule.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
