Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/6307854.webp
juurde tulema
Õnn tuleb sinu juurde.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
cms/verbs-webp/123237946.webp
juhtuma
Siin on juhtunud õnnetus.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
cms/verbs-webp/106088706.webp
püsti seisma
Ta ei suuda enam iseseisvalt püsti seista.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
cms/verbs-webp/91930542.webp
peatama
Politseinaine peatab auto.
stoppen
De agente stopt de auto.
cms/verbs-webp/89025699.webp
kandma
Eesel kannab rasket koormat.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/74036127.webp
maha jätma
Mees jäi rongist maha.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
cms/verbs-webp/130814457.webp
lisama
Ta lisab kohvile natuke piima.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
cms/verbs-webp/23258706.webp
üles tõmbama
Helikopter tõmbab kaks meest üles.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
cms/verbs-webp/102853224.webp
kokku tooma
Keelekursus toob kokku õpilasi üle kogu maailma.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
cms/verbs-webp/115224969.webp
andestama
Ma annan talle võlad andeks.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
cms/verbs-webp/45022787.webp
tapma
Ma tapan sääse!
doden
Ik zal de vlieg doden!
cms/verbs-webp/123213401.webp
vihkama
Need kaks poissi vihkavad teineteist.
haten
De twee jongens haten elkaar.