Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/90287300.webp
helisema
Kas kuuled kella helinat?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
cms/verbs-webp/89636007.webp
allkirjastama
Ta allkirjastas lepingu.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
cms/verbs-webp/117953809.webp
taluma
Ta ei talu laulmist.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
cms/verbs-webp/79201834.webp
ühendama
See sild ühendab kaht linnaosa.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
cms/verbs-webp/121102980.webp
kaasa sõitma
Kas ma võin sinuga kaasa sõita?
meerijden
Mag ik met je meerijden?
cms/verbs-webp/106203954.webp
kasutama
Tules kasutame gaasimaske.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
cms/verbs-webp/46998479.webp
arutama
Nad arutavad oma plaane.
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
cms/verbs-webp/118549726.webp
kontrollima
Hambaarst kontrollib hambaid.
controleren
De tandarts controleert de tanden.
cms/verbs-webp/124274060.webp
jätma
Ta jättis mulle ühe pitsaviilu.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/124320643.webp
raskeks pidama
Mõlemad leiavad hüvasti jätta raske olevat.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
cms/verbs-webp/95938550.webp
kaasa võtma
Me võtsime kaasa jõulupuu.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
cms/verbs-webp/123786066.webp
jooma
Ta joob teed.
drinken
Ze drinkt thee.