Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

helisema
Kas kuuled kella helinat?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?

allkirjastama
Ta allkirjastas lepingu.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.

taluma
Ta ei talu laulmist.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

ühendama
See sild ühendab kaht linnaosa.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

kaasa sõitma
Kas ma võin sinuga kaasa sõita?
meerijden
Mag ik met je meerijden?

kasutama
Tules kasutame gaasimaske.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.

arutama
Nad arutavad oma plaane.
bespreken
Ze bespreken hun plannen.

kontrollima
Hambaarst kontrollib hambaid.
controleren
De tandarts controleert de tanden.

jätma
Ta jättis mulle ühe pitsaviilu.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.

raskeks pidama
Mõlemad leiavad hüvasti jätta raske olevat.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.

kaasa võtma
Me võtsime kaasa jõulupuu.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
