Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/104302586.webp
ricevere indietro
Ho ricevuto il resto.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
cms/verbs-webp/118485571.webp
fare per
Vogliono fare qualcosa per la loro salute.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
cms/verbs-webp/121928809.webp
rafforzare
La ginnastica rafforza i muscoli.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
cms/verbs-webp/58292283.webp
esigere
Sta esigendo un risarcimento.
eisen
Hij eist compensatie.
cms/verbs-webp/113418367.webp
decidere
Non riesce a decidere quale paio di scarpe mettere.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accettare
Non posso cambiare ciò, devo accettarlo.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
cms/verbs-webp/73649332.webp
urlare
Se vuoi essere sentito, devi urlare il tuo messaggio forte.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
cms/verbs-webp/91147324.webp
premiare
È stato premiato con una medaglia.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
cms/verbs-webp/86996301.webp
difendere
I due amici vogliono sempre difendersi a vicenda.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
cms/verbs-webp/74119884.webp
aprire
Il bambino sta aprendo il suo regalo.
openen
Het kind opent zijn cadeau.
cms/verbs-webp/80552159.webp
funzionare
La moto è rotta; non funziona più.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
cms/verbs-webp/120900153.webp
uscire
I bambini finalmente vogliono uscire.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.