Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
kanselleer
Hy het ongelukkig die vergadering gekanselleer.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
hanteer
Mens moet probleme hanteer.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
behoort
My vrou behoort aan my.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
terugbring
Die hond bring die speelding terug.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
vergesel
Die hond vergesel hulle.
begeleiden
De hond begeleidt hen.
verskyn
’n Groot vis het skielik in die water verskyn.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
voorberei
Hulle berei ’n heerlike maaltyd voor.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
verslaan
Die swakker hond is in die geveg verslaan.
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
luister na
Die kinders luister graag na haar stories.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
lewer kommentaar
Hy lewer elke dag kommentaar oor politiek.
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
raai
Jy moet raai wie ek is!
raden
Je moet raden wie ik ben!