Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/56994174.webp
kom uit
Wat kom uit die eier uit?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
cms/verbs-webp/120015763.webp
wil uitgaan
Die kind wil buitentoe gaan.
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
cms/verbs-webp/74009623.webp
toets
Die motor word in die werkswinkel getoets.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkeer
Die boemerang het teruggekeer.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
cms/verbs-webp/108218979.webp
moet
Hy moet hier afklim.
moeten
Hij moet hier uitstappen.
cms/verbs-webp/59066378.webp
let op
’n Mens moet op die verkeerstekens let.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
cms/verbs-webp/73880931.webp
maak skoon
Die werker maak die venster skoon.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
cms/verbs-webp/109071401.webp
omhels
Die moeder omhels die baba se klein voetjies.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beskerm
Kinders moet beskerm word.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
cms/verbs-webp/18316732.webp
ry deur
Die kar ry deur ’n boom.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
cms/verbs-webp/121870340.webp
hardloop
Die atleet hardloop.
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/117953809.webp
verdra
Sy kan nie die sang verdra nie.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.