Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

ontsteld raak
Sy raak ontsteld omdat hy altyd snork.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

spring uit
Die vis spring uit die water.
uitspringen
De vis springt uit het water.

leer ken
Vreemde honde wil mekaar leer ken.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.

kritiseer
Die baas kritiseer die werknemer.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.

begin
’n Nuwe lewe begin met huwelik.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.

sterf
Baie mense sterf in flieks.
sterven
Veel mensen sterven in films.

skakel af
Sy skakel die alarmklok af.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.

lei
Die mees ervare stapper lei altyd.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.

aanbied
Sy het aangebied om die blomme nat te gooi.
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.

gooi
Hy gooi sy rekenaar kwaad op die vloer.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.

akkommodasie kry
Ons het akkommodasie in ’n goedkoop hotel gekry.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
