Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

gooi na
Hulle gooi die bal na mekaar.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.

bedek
Sy bedek haar hare.
bedekken
Ze bedekt haar haar.

bid
Hy bid stilweg.
bidden
Hij bidt in stilte.

stop
Die vrou stop ’n kar.
stoppen
De vrouw stopt een auto.

stel vas
Die datum word vasgestel.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.

veg
Die brandweer beveg die brand vanuit die lug.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.

verminder
Ek moet beslis my verwarmingskoste verminder.
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.

ontmoet
Hulle het mekaar die eerste keer op die internet ontmoet.
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.

verbind wees
Alle lande op Aarde is verbind.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.

ooplaat
Wie die vensters ooplaat, nooi inbrekers uit!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!

dank
Ek dank u baie daarvoor!
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
