Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

bedek
Die waterlelies bedek die water.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.

lui
Die klok lui elke dag.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.

skop
Hulle hou daarvan om te skop, maar net in tafelsokker.
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.

dans
Hulle dans ’n tango uit liefde.
dansen
Ze dansen verliefd een tango.

verander
Die motorwerktuigkundige verander die bande.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.

ontdek
Die seemanne het ’n nuwe land ontdek.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.

lieg
Hy lieg dikwels as hy iets wil verkoop.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

genereer
Ons genereer elektrisiteit met wind en sonlig.
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.

verras
Sy het haar ouers met ’n geskenk verras.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.

besit
Ek besit ’n rooi sportmotor.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

lui
Hoor jy die klok lui?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
