Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/35071619.webp
verbygaan
Die twee gaan by mekaar verby.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
cms/verbs-webp/122290319.webp
opsy sit
Ek wil elke maand ’n bietjie geld opsy sit vir later.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
cms/verbs-webp/119425480.webp
dink
Jy moet baie dink in skaak.
denken
Je moet veel denken bij schaken.
cms/verbs-webp/15353268.webp
uitdruk
Sy druk die suurlemoen uit.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
cms/verbs-webp/121264910.webp
sny op
Vir die slaai moet jy die komkommer op sny.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/78063066.webp
hou
Ek hou my geld in my nagkassie.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
cms/verbs-webp/102238862.webp
besoek
’n Ou vriend besoek haar.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
cms/verbs-webp/853759.webp
verkoop
Die koopwaar word uitverkoop.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
cms/verbs-webp/47969540.webp
blind word
Die man met die merke het blind geword.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
cms/verbs-webp/120801514.webp
mis
Ek gaan jou so baie mis!
missen
Ik zal je zo erg missen!
cms/verbs-webp/58477450.webp
verhuur
Hy verhuur sy huis.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
cms/verbs-webp/108218979.webp
moet
Hy moet hier afklim.
moeten
Hij moet hier uitstappen.