Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
vergeet
Sy wil nie die verlede vergeet nie.

wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
woon
Hulle woon in ’n gedeelde woonstel.

voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
verbygaan
Die trein gaan by ons verby.

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
uitstal
Moderne kuns word hier uitgestal.

ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
ontmoet
Hulle het mekaar die eerste keer op die internet ontmoet.

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
veroorsaak
Alkohol kan kopseer veroorsaak.

liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
lieg
Hy lieg dikwels as hy iets wil verkoop.

ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
ontslaan
Die baas het hom ontslaan.

knippen
De kapper knipt haar haar.
sny
Die haarkapper sny haar hare.

werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
werk vir
Hy het hard gewerk vir sy goeie punte.

produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
vervaardig
Een kan goedkoper met robotte vervaardig.
