Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/81025050.webp
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
veg
Die atlete veg teen mekaar.
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
verwag
My suster verwag ’n kind.
cms/verbs-webp/104167534.webp
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
besit
Ek besit ’n rooi sportmotor.
cms/verbs-webp/84365550.webp
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
vervoer
Die vragmotor vervoer die goedere.
cms/verbs-webp/34567067.webp
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
soek na
Die polisie soek na die dader.
cms/verbs-webp/119335162.webp
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
beweeg
Dit is gesond om baie te beweeg.
cms/verbs-webp/105934977.webp
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.
genereer
Ons genereer elektrisiteit met wind en sonlig.
cms/verbs-webp/129945570.webp
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
antwoord
Sy het met ’n vraag geantwoord.
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
bespreek
Die kollegas bespreek die probleem.
cms/verbs-webp/55128549.webp
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
gooi
Hy gooi die bal in die mandjie.
cms/verbs-webp/120200094.webp
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
meng
Jy kan ’n gesonde slaai met groente meng.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
terugkeer
Die vader het uit die oorlog teruggekeer.