Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
bestel
Sy bestel ontbyt vir haarself.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
terugstel
Binnekort moet ons die klok weer terugstel.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
kyk
Sy kyk deur ’n verkyker.
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
verstaan
Ek kan jou nie verstaan nie!
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
beskik oor
Kinders beskik net oor sakgeld.
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
mis
Hy het die kans vir ’n doel gemis.
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
aanbied
Wat bied jy my aan vir my vis?
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
bedek
Die kind bedek homself.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
ry deur
Die kar ry deur ’n boom.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
sit
Baie mense sit in die kamer.
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.
geskik wees
Die pad is nie geskik vir fietsryers nie.