Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
opstaan vir
Die twee vriende wil altyd vir mekaar opstaan.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
vergeet
Sy wil nie die verlede vergeet nie.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
beloon
Hy is met ’n medalje beloon.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
bewus wees van
Die kind is bewus van sy ouers se argument.
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
skep
Wie het die Aarde geskep?
missen
De man heeft zijn trein gemist.
mis
Die man het sy trein gemis.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
gee
Die vader wil vir sy seun ’n bietjie ekstra geld gee.
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
mis
Sy het ’n belangrike afspraak gemis.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
ry rond
Die motors ry rond in ’n sirkel.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
verbaas
Sy was verbaas toe sy die nuus ontvang het.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
vorder
Slakke maak slegs stadige vordering.