Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/124545057.webp
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
luister na
Die kinders luister graag na haar stories.
cms/verbs-webp/106851532.webp
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
kyk mekaar aan
Hulle het mekaar vir ’n lang tyd aangekyk.
cms/verbs-webp/112408678.webp
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
nooi
Ons nooi jou na ons Oud en Nuwe partytjie.
cms/verbs-webp/106515783.webp
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
vernietig
Die tornado vernietig baie huise.
cms/verbs-webp/114379513.webp
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
bedek
Die waterlelies bedek die water.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
ry deur
Die kar ry deur ’n boom.
cms/verbs-webp/123786066.webp
drinken
Ze drinkt thee.
drink
Sy drink tee.
cms/verbs-webp/123367774.webp
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
sorteer
Ek het nog baie papier om te sorteer.
cms/verbs-webp/102167684.webp
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
vergelyk
Hulle vergelyk hul syfers.
cms/verbs-webp/111892658.webp
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
lewer
Hy lewer pizzas by huise af.
cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
gebruik
Sy gebruik daagliks skoonheidsprodukte.
cms/verbs-webp/99725221.webp
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
lieg
Soms moet mens in ’n noodgeval lieg.