Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
terugkeer
Die boemerang het teruggekeer.
cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
dink
Sy moet altyd aan hom dink.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
handel
Mense handel in gebruikte meubels.
cms/verbs-webp/78309507.webp
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
sny uit
Die vorms moet uitgesny word.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
beveel
Hy beveel sy hond.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
vertrou
Ons almal vertrou mekaar.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
draai
Sy draai die vleis.
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
vereenvoudig
Jy moet ingewikkelde dinge vir kinders vereenvoudig.
cms/verbs-webp/47225563.webp
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
saamdink
Jy moet saamdink in kaartspelletjies.
cms/verbs-webp/9435922.webp
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
kom nader
Die slakke kom nader aan mekaar.
cms/verbs-webp/91147324.webp
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
beloon
Hy is met ’n medalje beloon.
cms/verbs-webp/98082968.webp
luisteren
Hij luistert naar haar.
luister
Hy luister na haar.