Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

terugkomen
De boemerang kwam terug.
terugkeer
Die boemerang het teruggekeer.

denken
Ze moet altijd aan hem denken.
dink
Sy moet altyd aan hom dink.

handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
handel
Mense handel in gebruikte meubels.

uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
sny uit
Die vorms moet uitgesny word.

bevelen
Hij beveelt zijn hond.
beveel
Hy beveel sy hond.

vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
vertrou
Ons almal vertrou mekaar.

draaien
Ze draait het vlees.
draai
Sy draai die vleis.

vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
vereenvoudig
Jy moet ingewikkelde dinge vir kinders vereenvoudig.

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
saamdink
Jy moet saamdink in kaartspelletjies.

dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
kom nader
Die slakke kom nader aan mekaar.

belonen
Hij werd beloond met een medaille.
beloon
Hy is met ’n medalje beloon.
