Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
verbygaan
Tyd gaan soms stadig verby.

opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
neerskryf
Sy wil haar besigheidsidee neerskryf.

wachten
We moeten nog een maand wachten.
wag
Ons moet nog ’n maand wag.

overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
oor die weg kom
Beëindig jou stryd en kom eindelik oor die weg!

mengen
De schilder mengt de kleuren.
meng
Die skilder meng die kleure.

vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
vertel
Ek het iets belangriks om vir jou te vertel.

brengen
De koerier brengt een pakketje.
bring
Die boodskapper bring ’n pakkie.

testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
toets
Die motor word in die werkswinkel getoets.

terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
terugkry
Ek het die kleingeld teruggekry.

schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
skop
Wees versigtig, die perd kan skop!

terugkomen
De boemerang kwam terug.
terugkeer
Die boemerang het teruggekeer.
