Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/34979195.webp
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
kom bymekaar
Dit’s lekker as twee mense bymekaar kom.
cms/verbs-webp/40094762.webp
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
wakker maak
Die wekker maak haar om 10 vm. wakker.
cms/verbs-webp/118026524.webp
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
ontvang
Ek kan baie vinnige internet ontvang.
cms/verbs-webp/67095816.webp
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
saam trek
Die twee beplan om binnekort saam te trek.
cms/verbs-webp/61245658.webp
uitspringen
De vis springt uit het water.
spring uit
Die vis spring uit die water.
cms/verbs-webp/91643527.webp
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
vashaak
Ek’s vasgehaak en kan nie ’n uitweg vind nie.
cms/verbs-webp/67955103.webp
eten
De kippen eten de granen.
eet
Die hoenders eet die korrels.
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
aanbied
Wat bied jy my aan vir my vis?
cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
stuur
Die goedere sal in ’n pakkie aan my gestuur word.
cms/verbs-webp/118596482.webp
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
soek
Ek soek paddastoele in die herfs.
cms/verbs-webp/5135607.webp
verhuizen
De buurman verhuist.
trek uit
Die buurman trek uit.
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignoreer
Die kind ignoreer sy ma se woorde.