Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/90287300.webp
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
lui
Hoor jy die klok lui?
cms/verbs-webp/123170033.webp
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
bankrot gaan
Die besigheid sal waarskynlik binnekort bankrot gaan.
cms/verbs-webp/113885861.webp
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
besmet raak
Sy het met ’n virus besmet geraak.
cms/verbs-webp/82095350.webp
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
druk
Die verpleegster druk die pasiënt in ’n rolstoel.
cms/verbs-webp/99169546.webp
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
kyk
Almal kyk na hulle fone.
cms/verbs-webp/78342099.webp
geldig zijn
Het visum is niet meer geldig.
geldig wees
Die visum is nie meer geldig nie.
cms/verbs-webp/19584241.webp
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
beskik oor
Kinders beskik net oor sakgeld.
cms/verbs-webp/53284806.webp
out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
buite die boks dink
Om suksesvol te wees, moet jy soms buite die boks dink.
cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
kom na jou toe
Geluk kom na jou toe.
cms/verbs-webp/58477450.webp
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
verhuur
Hy verhuur sy huis.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
gewoond raak
Kinders moet gewoond raak aan tandeborsel.
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
voltooi
Hulle het die moeilike taak voltooi.