Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
bestuur
Wie bestuur die geld in jou gesin?
cms/verbs-webp/90773403.webp
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
volg
My hond volg my as ek hardloop.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
slaap
Die baba slaap.
cms/verbs-webp/90287300.webp
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
lui
Hoor jy die klok lui?
cms/verbs-webp/30314729.webp
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
ophou
Ek wil nou begin ophou rook!
cms/verbs-webp/49585460.webp
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
beland
Hoe het ons in hierdie situasie beland?
cms/verbs-webp/113885861.webp
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
besmet raak
Sy het met ’n virus besmet geraak.
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignoreer
Die kind ignoreer sy ma se woorde.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
beveel
Hy beveel sy hond.
cms/verbs-webp/56994174.webp
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
kom uit
Wat kom uit die eier uit?
cms/verbs-webp/102167684.webp
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
vergelyk
Hulle vergelyk hul syfers.
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
behoort
My vrou behoort aan my.