Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
bestuur
Wie bestuur die geld in jou gesin?

volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
volg
My hond volg my as ek hardloop.

slapen
De baby slaapt.
slaap
Die baba slaap.

rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
lui
Hoor jy die klok lui?

stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
ophou
Ek wil nou begin ophou rook!

terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
beland
Hoe het ons in hierdie situasie beland?

besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
besmet raak
Sy het met ’n virus besmet geraak.

negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignoreer
Die kind ignoreer sy ma se woorde.

bevelen
Hij beveelt zijn hond.
beveel
Hy beveel sy hond.

uitkomen
Wat komt er uit het ei?
kom uit
Wat kom uit die eier uit?

vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
vergelyk
Hulle vergelyk hul syfers.
