Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

terugneem
Die toestel is defektief; die handelaar moet dit terugneem.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.

plaasvind
Die begrafnis het eergister plaasgevind.
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.

verstaan
Ek het uiteindelik die taak verstaan!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!

verantwoordelik wees
Die dokter is verantwoordelik vir die terapie.
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.

lei
Die mees ervare stapper lei altyd.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.

verduidelik
Sy verduidelik aan hom hoe die toestel werk.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.

vertrou
Ons almal vertrou mekaar.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

skryf
Hy skryf ’n brief.
schrijven
Hij schrijft een brief.

terugkeer
Die vader het uit die oorlog teruggekeer.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.

bevestig
Sy kon die goeie nuus aan haar man bevestig.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.

kyk af
Ek kon van die venster af op die strand afkyk.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
