Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

staan
Die bergklimmer staan op die piek.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.

sluit
Sy sluit die gordyne.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.

lê agter
Die tyd van haar jeug lê ver agter.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.

sneeu
Dit het vandag baie gesneeu.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.

bring
Die afleweringspersoon bring die kos.
brengen
De bezorger brengt het eten.

wil hê
Hy wil te veel hê!
willen
Hij wil te veel!

voltooi
Hy voltooi sy drafroete elke dag.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

protes
Mense protes teen onreg.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.

doen vir
Hulle wil iets vir hulle gesondheid doen.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.

onaangeraak laat
Die natuur is onaangeraak gelaat.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.

druk
Boeke en koerante word gedruk.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
