Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

accompagnare
Il cane li accompagna.
begeleiden
De hond begeleidt hen.

riaccompagnare
La madre riaccompagna a casa la figlia.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

dimenticare
Lei non vuole dimenticare il passato.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.

sperare
Molti sperano in un futuro migliore in Europa.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.

odiare
I due ragazzi si odiano.
haten
De twee jongens haten elkaar.

semplificare
Devi semplificare le cose complicate per i bambini.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.

causare
Troppa gente causa rapidamente il caos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.

passare
Il gatto può passare attraverso questo buco?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?

descrivere
Come si possono descrivere i colori?
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?

confermare
Ha potuto confermare la buona notizia a suo marito.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.

vedere chiaramente
Posso vedere tutto chiaramente con i miei nuovi occhiali.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
