Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/36190839.webp
combattere
Il corpo dei vigili del fuoco combatte l’incendio dall’aria.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
cms/verbs-webp/99951744.webp
sospettare
Lui sospetta che sia la sua fidanzata.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
cms/verbs-webp/115113805.webp
chiacchierare
Chiacchierano tra loro.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
cms/verbs-webp/95543026.webp
partecipare
Lui sta partecipando alla gara.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
cms/verbs-webp/4706191.webp
praticare
La donna pratica yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
cms/verbs-webp/94909729.webp
aspettare
Dobbiamo ancora aspettare un mese.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
cms/verbs-webp/129300323.webp
toccare
Il contadino tocca le sue piante.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
cms/verbs-webp/123367774.webp
ordinare
Ho ancora molti documenti da ordinare.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
cms/verbs-webp/108014576.webp
rivedere
Finalmente si rivedono.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
cms/verbs-webp/82845015.webp
riferirsi
Tutti a bordo si riferiscono al capitano.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
cms/verbs-webp/125116470.webp
fidarsi
Ci fidiamo tutti l’uno dell’altro.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
cms/verbs-webp/118232218.webp
proteggere
I bambini devono essere protetti.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.