Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

lasciare avanti
Nessuno vuole lasciarlo passare alla cassa del supermercato.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.

interpellare
Il mio insegnante mi interroga spesso.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.

passare
L’acqua era troppo alta; il camion non poteva passare.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.

camminare
Non si deve camminare su questo sentiero.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.

partire
La nave parte dal porto.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.

ascoltare
Lui la sta ascoltando.
luisteren
Hij luistert naar haar.

lasciare dietro
Hanno accidentalmente lasciato il loro bambino alla stazione.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.

causare
Troppa gente causa rapidamente il caos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.

venire
Sono contento che tu sia venuto!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!

creare
Chi ha creato la Terra?
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?

annotare
Devi annotare la password!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
