Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/95655547.webp
lasciare avanti
Nessuno vuole lasciarlo passare alla cassa del supermercato.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/21689310.webp
interpellare
Il mio insegnante mi interroga spesso.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
cms/verbs-webp/90292577.webp
passare
L’acqua era troppo alta; il camion non poteva passare.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
cms/verbs-webp/44518719.webp
camminare
Non si deve camminare su questo sentiero.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
cms/verbs-webp/22225381.webp
partire
La nave parte dal porto.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
cms/verbs-webp/98082968.webp
ascoltare
Lui la sta ascoltando.
luisteren
Hij luistert naar haar.
cms/verbs-webp/71991676.webp
lasciare dietro
Hanno accidentalmente lasciato il loro bambino alla stazione.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
cms/verbs-webp/74908730.webp
causare
Troppa gente causa rapidamente il caos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
cms/verbs-webp/68435277.webp
venire
Sono contento che tu sia venuto!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
cms/verbs-webp/61826744.webp
creare
Chi ha creato la Terra?
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
cms/verbs-webp/66441956.webp
annotare
Devi annotare la password!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
cms/verbs-webp/60395424.webp
saltellare
Il bambino salta felicemente in giro.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.