Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans
camminare
Il gruppo ha camminato su un ponte.
wandelen
De groep wandelde over een brug.
confermare
Ha potuto confermare la buona notizia a suo marito.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
lasciare
Molti inglesi volevano lasciare l’UE.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
fare colazione
Preferiamo fare colazione a letto.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
appendere
Entrambi sono appesi a un ramo.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
studiare
Ci sono molte donne che studiano alla mia università.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
finire
La rotta finisce qui.
eindigen
De route eindigt hier.
impostare
Devi impostare l’orologio.
instellen
Je moet de klok instellen.
gestire
Chi gestisce i soldi nella tua famiglia?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
comandare
Lui comanda il suo cane.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
guardare giù
Lei guarda giù nella valle.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.