Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/109657074.webp
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
allontanare
Un cigno ne allontana un altro.
cms/verbs-webp/123213401.webp
haten
De twee jongens haten elkaar.
odiare
I due ragazzi si odiano.
cms/verbs-webp/96476544.webp
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
stabilire
La data viene stabilita.
cms/verbs-webp/98561398.webp
mengen
De schilder mengt de kleuren.
mescolare
Il pittore mescola i colori.
cms/verbs-webp/114379513.webp
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
coprire
Le ninfee coprono l’acqua.
cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
esporre
Qui viene esposta l’arte moderna.
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
chiacchierare
Chiacchiera spesso con il suo vicino.
cms/verbs-webp/87205111.webp
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
prendere il controllo
Le cavallette hanno preso il controllo.
cms/verbs-webp/90643537.webp
zingen
De kinderen zingen een lied.
cantare
I bambini cantano una canzone.
cms/verbs-webp/119847349.webp
horen
Ik kan je niet horen!
sentire
Non riesco a sentirti!
cms/verbs-webp/94153645.webp
huilen
Het kind huilt in het bad.
piangere
Il bambino piange nella vasca da bagno.
cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
valutare
Lui valuta le prestazioni dell’azienda.