Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/84476170.webp
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
esigere
Ha esigito un risarcimento dalla persona con cui ha avuto un incidente.
cms/verbs-webp/113393913.webp
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
fermarsi
I taxi si sono fermati alla fermata.
cms/verbs-webp/61806771.webp
brengen
De koerier brengt een pakketje.
portare
Il corriere porta un pacco.
cms/verbs-webp/100585293.webp
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
girarsi
Devi girare la macchina qui.
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
parlare a
Qualcuno dovrebbe parlare con lui; è così solo.
cms/verbs-webp/123546660.webp
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
controllare
Il meccanico controlla le funzioni dell’auto.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
votare
Si vota per o contro un candidato.
cms/verbs-webp/42111567.webp
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
fare un errore
Pensa bene per non fare un errore!
cms/verbs-webp/74009623.webp
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
testare
L’auto viene testata nell’officina.
cms/verbs-webp/129403875.webp
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
suonare
La campana suona ogni giorno.
cms/verbs-webp/91147324.webp
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
premiare
È stato premiato con una medaglia.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
commerciare
Le persone commerciano mobili usati.