Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
esigere
Ha esigito un risarcimento dalla persona con cui ha avuto un incidente.

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
fermarsi
I taxi si sono fermati alla fermata.

brengen
De koerier brengt een pakketje.
portare
Il corriere porta un pacco.

omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
girarsi
Devi girare la macchina qui.

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
parlare a
Qualcuno dovrebbe parlare con lui; è così solo.

controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
controllare
Il meccanico controlla le funzioni dell’auto.

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
votare
Si vota per o contro un candidato.

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
fare un errore
Pensa bene per non fare un errore!

testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
testare
L’auto viene testata nell’officina.

rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
suonare
La campana suona ogni giorno.

belonen
Hij werd beloond met een medaille.
premiare
È stato premiato con una medaglia.
