Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
suggerire
La donna suggerisce qualcosa alla sua amica.

duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
vedere chiaramente
Posso vedere tutto chiaramente con i miei nuovi occhiali.

eten
De kippen eten de granen.
mangiare
Le galline mangiano i chicchi.

uitzetten
Ze zet de wekker uit.
spegnere
Lei spegne la sveglia.

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
urlare
Se vuoi essere sentito, devi urlare il tuo messaggio forte.

duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
spingere
L’auto si è fermata e ha dovuto essere spinta.

bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
camminare
Non si deve camminare su questo sentiero.

drukken
Hij drukt op de knop.
premere
Lui preme il bottone.

bedekken
De waterlelies bedekken het water.
coprire
Le ninfee coprono l’acqua.

vervangen
De automonteur vervangt de banden.
cambiare
Il meccanico sta cambiando gli pneumatici.

dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
servire
Ai cani piace servire i loro padroni.
