Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/122153910.webp
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
dividere
Si dividono le faccende domestiche tra loro.
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
difendere
I due amici vogliono sempre difendersi a vicenda.
cms/verbs-webp/80427816.webp
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
correggere
L’insegnante corregge i temi degli studenti.
cms/verbs-webp/60625811.webp
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
distruggere
I file saranno completamente distrutti.
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
accompagnare
Il cane li accompagna.
cms/verbs-webp/102136622.webp
trekken
Hij trekt de slee.
tirare
Lui tira la slitta.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
conoscere
Lei conosce molti libri quasi a memoria.
cms/verbs-webp/119847349.webp
horen
Ik kan je niet horen!
sentire
Non riesco a sentirti!
cms/verbs-webp/123648488.webp
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
passare
I medici passano dal paziente ogni giorno.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
costruire
I bambini stanno costruendo una torre alta.
cms/verbs-webp/102304863.webp
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
calciare
Attenzione, il cavallo può calciare!
cms/verbs-webp/4706191.webp
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
praticare
La donna pratica yoga.