Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/30314729.webp
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
smettere
Voglio smettere di fumare da ora!
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
conoscere
I cani sconosciuti vogliono conoscersi.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
chiedere
Lui le chiede perdono.
cms/verbs-webp/68761504.webp
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
controllare
Il dentista controlla la dentatura del paziente.
cms/verbs-webp/11497224.webp
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
rispondere
Lo studente risponde alla domanda.
cms/verbs-webp/93169145.webp
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
parlare
Lui parla al suo pubblico.
cms/verbs-webp/100011930.webp
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
raccontare
Lei le racconta un segreto.
cms/verbs-webp/120900153.webp
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
uscire
I bambini finalmente vogliono uscire.
cms/verbs-webp/35137215.webp
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
picchiare
I genitori non dovrebbero picchiare i loro figli.
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
andare
Dove state andando entrambi?
cms/verbs-webp/104818122.webp
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
riparare
Voleva riparare il cavo.
cms/verbs-webp/121820740.webp
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
iniziare
Gli escursionisti hanno iniziato presto la mattina.