Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/98561398.webp
mengen
De schilder mengt de kleuren.
mescolare
Il pittore mescola i colori.
cms/verbs-webp/85968175.webp
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
danneggiare
Due auto sono state danneggiate nell’incidente.
cms/verbs-webp/72855015.webp
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
ricevere
Ha ricevuto un regalo molto bello.
cms/verbs-webp/40477981.webp
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
conoscere
Lei non conosce l’elettricità.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
superare
Le balene superano tutti gli animali in peso.
cms/verbs-webp/75195383.webp
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
essere
Non dovresti essere triste!
cms/verbs-webp/23468401.webp
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
fidanzarsi
Si sono fidanzati in segreto!
cms/verbs-webp/96476544.webp
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
stabilire
La data viene stabilita.
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
riflettere
Devi riflettere molto negli scacchi.
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
spedire
Vuole spedire la lettera ora.
cms/verbs-webp/117421852.webp
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
diventare amici
I due sono diventati amici.
cms/verbs-webp/5135607.webp
verhuizen
De buurman verhuist.
traslocare
Il vicino sta traslocando.