Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/62175833.webp
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
scoprire
I marinai hanno scoperto una nuova terra.
cms/verbs-webp/122079435.webp
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
aumentare
L’azienda ha aumentato il suo fatturato.
cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
valutare
Lui valuta le prestazioni dell’azienda.
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
godere
Lei gode della vita.
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignorare
Il bambino ignora le parole di sua madre.
cms/verbs-webp/124274060.webp
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
lasciare
Mi ha lasciato una fetta di pizza.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
dipingere
La macchina viene dipinta di blu.
cms/verbs-webp/95543026.webp
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
partecipare
Lui sta partecipando alla gara.
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
annotare
Devi annotare la password!
cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
aspettare
Dobbiamo ancora aspettare un mese.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
imitare
Il bambino imita un aereo.
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
bruciare
La carne non deve bruciare sulla griglia.