Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
scoprire
I marinai hanno scoperto una nuova terra.

verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
aumentare
L’azienda ha aumentato il suo fatturato.

evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
valutare
Lui valuta le prestazioni dell’azienda.

genieten
Ze geniet van het leven.
godere
Lei gode della vita.

negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignorare
Il bambino ignora le parole di sua madre.

achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
lasciare
Mi ha lasciato una fetta di pizza.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
dipingere
La macchina viene dipinta di blu.

deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
partecipare
Lui sta partecipando alla gara.

opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
annotare
Devi annotare la password!

wachten
We moeten nog een maand wachten.
aspettare
Dobbiamo ancora aspettare un mese.

imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
imitare
Il bambino imita un aereo.
