Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
menzionare
Il capo ha menzionato che lo licenzierà.

houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
piacere
A lei piace più il cioccolato che le verdure.

begeleiden
De hond begeleidt hen.
accompagnare
Il cane li accompagna.

raden
Je moet raden wie ik ben!
indovinare
Devi indovinare chi sono io.

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
abituarsi
I bambini devono abituarsi a lavarsi i denti.

luisteren
Hij luistert naar haar.
ascoltare
Lui la sta ascoltando.

bedekken
Ze bedekt haar haar.
coprire
Lei copre i suoi capelli.

antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
rispondere
Lei risponde sempre per prima.

vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
perdonare
Lei non potrà mai perdonarlo per quello!

vervangen
De automonteur vervangt de banden.
cambiare
Il meccanico sta cambiando gli pneumatici.

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
esporre
Qui viene esposta l’arte moderna.
