Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/57248153.webp
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
menzionare
Il capo ha menzionato che lo licenzierà.
cms/verbs-webp/118868318.webp
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
piacere
A lei piace più il cioccolato che le verdure.
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
accompagnare
Il cane li accompagna.
cms/verbs-webp/119379907.webp
raden
Je moet raden wie ik ben!
indovinare
Devi indovinare chi sono io.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
abituarsi
I bambini devono abituarsi a lavarsi i denti.
cms/verbs-webp/98082968.webp
luisteren
Hij luistert naar haar.
ascoltare
Lui la sta ascoltando.
cms/verbs-webp/125319888.webp
bedekken
Ze bedekt haar haar.
coprire
Lei copre i suoi capelli.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
rispondere
Lei risponde sempre per prima.
cms/verbs-webp/120509602.webp
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
perdonare
Lei non potrà mai perdonarlo per quello!
cms/verbs-webp/122394605.webp
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
cambiare
Il meccanico sta cambiando gli pneumatici.
cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
esporre
Qui viene esposta l’arte moderna.
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
apparire
Un grosso pesce è apparso improvvisamente nell’acqua.