Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
parlare male
I compagni di classe parlano male di lei.
cms/verbs-webp/123203853.webp
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
causare
L’alcol può causare mal di testa.
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
partire
I nostri ospiti di vacanza sono partiti ieri.
cms/verbs-webp/21529020.webp
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
correre verso
La ragazza corre verso sua madre.
cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
toccare
Lui la tocca teneramente.
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
stare in piedi
L’alpinista sta in piedi sulla cima.
cms/verbs-webp/112408678.webp
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
invitare
Vi invitiamo alla nostra festa di Capodanno.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
votare
Si vota per o contro un candidato.
cms/verbs-webp/51119750.webp
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
orientarsi
So come orientarmi bene in un labirinto.
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
difendere
I due amici vogliono sempre difendersi a vicenda.
cms/verbs-webp/113316795.webp
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
accedere
Devi accedere con la tua password.
cms/verbs-webp/96531863.webp
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
passare
Il gatto può passare attraverso questo buco?