Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/47802599.webp
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
preferire
Molti bambini preferiscono le caramelle alle cose sane.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
sottolineare
Lui ha sottolineato la sua dichiarazione.
cms/verbs-webp/70055731.webp
vertrekken
De trein vertrekt.
partire
Il treno parte.
cms/verbs-webp/123648488.webp
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
passare
I medici passano dal paziente ogni giorno.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
controllare
Lui controlla chi ci abita.
cms/verbs-webp/122224023.webp
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
indietreggiare
Presto dovremo indietreggiare di nuovo l’orologio.
cms/verbs-webp/34979195.webp
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
incontrarsi
È bello quando due persone si incontrano.
cms/verbs-webp/84476170.webp
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
esigere
Ha esigito un risarcimento dalla persona con cui ha avuto un incidente.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
estendere
Lui estende le braccia largamente.
cms/verbs-webp/119404727.webp
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
fare
Avresti dovuto farlo un’ora fa!
cms/verbs-webp/99169546.webp
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
guardare
Tutti stanno guardando i loro telefoni.
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
piacere
Al bambino piace il nuovo giocattolo.