Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/118026524.webp
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
ricevere
Posso ricevere una connessione internet molto veloce.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
incendiare
L’incendio distruggerà molta parte della foresta.
cms/verbs-webp/41918279.webp
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
scappare
Nostro figlio voleva scappare da casa.
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
estrarre
Come farà a estrarre quel grosso pesce?
cms/verbs-webp/87994643.webp
wandelen
De groep wandelde over een brug.
camminare
Il gruppo ha camminato su un ponte.
cms/verbs-webp/62175833.webp
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
scoprire
I marinai hanno scoperto una nuova terra.
cms/verbs-webp/130288167.webp
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
pulire
Lei pulisce la cucina.
cms/verbs-webp/49853662.webp
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
scrivere ovunque
Gli artisti hanno scritto su tutta la parete.
cms/verbs-webp/85010406.webp
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
saltare sopra
L’atleta deve saltare sopra l’ostacolo.
cms/verbs-webp/96476544.webp
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
stabilire
La data viene stabilita.
cms/verbs-webp/5135607.webp
verhuizen
De buurman verhuist.
traslocare
Il vicino sta traslocando.
cms/verbs-webp/43956783.webp
weglopen
Onze kat is weggelopen.
scappare
Il nostro gatto è scappato.