Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/61280800.webp
esercitare autocontrollo
Non posso spendere troppo; devo esercitare autocontrollo.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
cms/verbs-webp/44848458.webp
fermare
Devi fermarti al semaforo rosso.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
cms/verbs-webp/116067426.webp
scappare
Tutti scappavano dal fuoco.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
cms/verbs-webp/32180347.webp
smontare
Nostro figlio smonta tutto!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
cms/verbs-webp/127720613.webp
mancare
Lui sente molto la mancanza della sua ragazza.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
cms/verbs-webp/67095816.webp
convivere
I due stanno pianificando di convivere presto.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
cms/verbs-webp/106851532.webp
guardarsi
Si sono guardati per molto tempo.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
cms/verbs-webp/122010524.webp
intraprendere
Ho intrapreso molti viaggi.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
cms/verbs-webp/129244598.webp
limitare
Durante una dieta, bisogna limitare l’assunzione di cibo.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
cms/verbs-webp/90773403.webp
seguire
Il mio cane mi segue quando faccio jogging.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
cms/verbs-webp/117421852.webp
diventare amici
I due sono diventati amici.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
cms/verbs-webp/89025699.webp
portare
L’asino porta un carico pesante.
dragen
De ezel draagt een zware last.