Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

licenziare
Il mio capo mi ha licenziato.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.

raccontare
Mi ha raccontato un segreto.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.

lasciare
Mi ha lasciato una fetta di pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.

fidarsi
Ci fidiamo tutti l’uno dell’altro.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

assumere
L’azienda vuole assumere più persone.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.

rifiutare
Il bambino rifiuta il suo cibo.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.

cavalcare
Ai bambini piace cavalcare biciclette o monopattini.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.

ricevere
Ha ricevuto un aumento dal suo capo.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.

incontrare
Gli amici si sono incontrati per una cena condivisa.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.

prendere
Lei deve prendere molti farmaci.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

menzionare
Il capo ha menzionato che lo licenzierà.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
