Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/49374196.webp
licenziare
Il mio capo mi ha licenziato.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
cms/verbs-webp/120368888.webp
raccontare
Mi ha raccontato un segreto.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
cms/verbs-webp/124274060.webp
lasciare
Mi ha lasciato una fetta di pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/125116470.webp
fidarsi
Ci fidiamo tutti l’uno dell’altro.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
cms/verbs-webp/103797145.webp
assumere
L’azienda vuole assumere più persone.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
cms/verbs-webp/101556029.webp
rifiutare
Il bambino rifiuta il suo cibo.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/84472893.webp
cavalcare
Ai bambini piace cavalcare biciclette o monopattini.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
cms/verbs-webp/117897276.webp
ricevere
Ha ricevuto un aumento dal suo capo.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
cms/verbs-webp/123298240.webp
incontrare
Gli amici si sono incontrati per una cena condivisa.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
cms/verbs-webp/60111551.webp
prendere
Lei deve prendere molti farmaci.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
cms/verbs-webp/57248153.webp
menzionare
Il capo ha menzionato che lo licenzierà.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
cms/verbs-webp/119379907.webp
indovinare
Devi indovinare chi sono io.
raden
Je moet raden wie ik ben!