Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/118011740.webp
costruire
I bambini stanno costruendo una torre alta.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
cms/verbs-webp/111160283.webp
immaginare
Lei immagina qualcosa di nuovo ogni giorno.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
cms/verbs-webp/89025699.webp
portare
L’asino porta un carico pesante.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/74916079.webp
arrivare
È arrivato giusto in tempo.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
cms/verbs-webp/98977786.webp
nominare
Quanti paesi puoi nominare?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
cms/verbs-webp/75281875.webp
occuparsi di
Il nostro custode si occupa della rimozione della neve.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
cms/verbs-webp/118485571.webp
fare per
Vogliono fare qualcosa per la loro salute.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
cms/verbs-webp/85623875.webp
studiare
Ci sono molte donne che studiano alla mia università.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
cms/verbs-webp/40326232.webp
capire
Ho finalmente capito il compito!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
cms/verbs-webp/83776307.webp
trasferirsi
Mio nipote si sta trasferendo.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/26758664.webp
risparmiare
I miei figli hanno risparmiato i loro soldi.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
cms/verbs-webp/95056918.webp
guidare
Lui guida la ragazza per mano.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.