Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/98060831.webp
pubblicare
L’editore pubblica queste riviste.
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
cms/verbs-webp/113885861.webp
infettarsi
Lei si è infettata con un virus.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
cms/verbs-webp/113418367.webp
decidere
Non riesce a decidere quale paio di scarpe mettere.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
cms/verbs-webp/102136622.webp
tirare
Lui tira la slitta.
trekken
Hij trekt de slee.
cms/verbs-webp/106279322.webp
viaggiare
Ci piace viaggiare in Europa.
reizen
We reizen graag door Europa.
cms/verbs-webp/73488967.webp
esaminare
I campioni di sangue vengono esaminati in questo laboratorio.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
cms/verbs-webp/122290319.webp
mettere da parte
Voglio mettere da parte un po’ di soldi ogni mese per più tardi.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
cms/verbs-webp/120655636.webp
aggiornare
Oggi devi costantemente aggiornare le tue conoscenze.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
cms/verbs-webp/118780425.webp
assaggiare
Il capo cuoco assaggia la zuppa.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
cms/verbs-webp/46565207.webp
preparare
Lei gli ha preparato una grande gioia.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
cms/verbs-webp/122153910.webp
dividere
Si dividono le faccende domestiche tra loro.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
cms/verbs-webp/127720613.webp
mancare
Lui sente molto la mancanza della sua ragazza.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.