Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans
riunire
Il corso di lingua riunisce studenti da tutto il mondo.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
cercare
La polizia sta cercando il colpevole.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
allenarsi
Gli atleti professionisti devono allenarsi ogni giorno.
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
ricevere indietro
Ho ricevuto il resto.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
funzionare
La moto è rotta; non funziona più.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
impostare
Devi impostare l’orologio.
instellen
Je moet de klok instellen.
accadere
Qui è accaduto un incidente.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
portare
Il corriere porta un pacco.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
piangere
Il bambino piange nella vasca da bagno.
huilen
Het kind huilt in het bad.
indietreggiare
Presto dovremo indietreggiare di nuovo l’orologio.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
girare
Le auto girano in cerchio.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.