Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

pubblicare
L’editore pubblica queste riviste.
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.

infettarsi
Lei si è infettata con un virus.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.

decidere
Non riesce a decidere quale paio di scarpe mettere.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.

tirare
Lui tira la slitta.
trekken
Hij trekt de slee.

viaggiare
Ci piace viaggiare in Europa.
reizen
We reizen graag door Europa.

esaminare
I campioni di sangue vengono esaminati in questo laboratorio.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.

mettere da parte
Voglio mettere da parte un po’ di soldi ogni mese per più tardi.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.

aggiornare
Oggi devi costantemente aggiornare le tue conoscenze.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.

assaggiare
Il capo cuoco assaggia la zuppa.
proeven
De chef-kok proeft de soep.

preparare
Lei gli ha preparato una grande gioia.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.

dividere
Si dividono le faccende domestiche tra loro.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
