Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

costruire
I bambini stanno costruendo una torre alta.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

immaginare
Lei immagina qualcosa di nuovo ogni giorno.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.

portare
L’asino porta un carico pesante.
dragen
De ezel draagt een zware last.

arrivare
È arrivato giusto in tempo.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.

nominare
Quanti paesi puoi nominare?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?

occuparsi di
Il nostro custode si occupa della rimozione della neve.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.

fare per
Vogliono fare qualcosa per la loro salute.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.

studiare
Ci sono molte donne che studiano alla mia università.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.

capire
Ho finalmente capito il compito!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!

trasferirsi
Mio nipote si sta trasferendo.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

risparmiare
I miei figli hanno risparmiato i loro soldi.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
