Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

jouer
L’enfant préfère jouer seul.
spelen
Het kind speelt liever alleen.

chercher
Ce que tu ne sais pas, tu dois le chercher.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

démonter
Notre fils démonte tout!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!

déchiffrer
Il déchiffre les petits caractères avec une loupe.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.

prier
Il prie silencieusement.
bidden
Hij bidt in stilte.

pardonner
Je lui pardonne ses dettes.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.

préparer
Un délicieux petit déjeuner est préparé!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!

progresser
Les escargots ne progressent que lentement.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.

rater
Il a raté l’occasion de marquer un but.
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.

terminer
Il termine son parcours de jogging chaque jour.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

nager
Elle nage régulièrement.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
