Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

servir
Les chiens aiment servir leurs maîtres.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.

rater
Elle a raté un rendez-vous important.
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.

passer
Elle passe tout son temps libre dehors.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.

publier
La publicité est souvent publiée dans les journaux.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.

recevoir
Je peux recevoir une connexion internet très rapide.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.

appeler
Le garçon appelle aussi fort qu’il peut.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.

causer
Le sucre cause de nombreuses maladies.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.

remercier
Je vous en remercie beaucoup!
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!

pousser
L’infirmière pousse le patient dans un fauteuil roulant.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

composer
Elle a décroché le téléphone et composé le numéro.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.

laisser entrer
Il neigeait dehors et nous les avons laissés entrer.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
