Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
partir
Elle part dans sa voiture.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
jouer
L’enfant préfère jouer seul.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
prier
Il prie silencieusement.
bidden
Hij bidt in stilte.
compléter
Peux-tu compléter le puzzle ?
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
garder
Vous pouvez garder l’argent.
houden
Je mag het geld houden.
peindre
Il peint le mur en blanc.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
demander
Il lui demande pardon.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
céder
De nombreuses vieilles maisons doivent céder la place aux nouvelles.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
expédier
Elle veut expédier la lettre maintenant.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
supporter
Elle peut à peine supporter la douleur!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
comprendre
On ne peut pas tout comprendre des ordinateurs.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.