Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

choisir
Elle choisit une nouvelle paire de lunettes de soleil.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

travailler ensemble
Nous travaillons ensemble en équipe.
samenwerken
We werken samen als een team.

commencer
Les randonneurs ont commencé tôt le matin.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

préparer
Ils préparent un délicieux repas.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.

nommer
Combien de pays pouvez-vous nommer?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?

mélanger
Le peintre mélange les couleurs.
mengen
De schilder mengt de kleuren.

renouveler
Le peintre veut renouveler la couleur du mur.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.

arrêter
La policière arrête la voiture.
stoppen
De agente stopt de auto.

sortir
Les filles aiment sortir ensemble.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.

refuser
L’enfant refuse sa nourriture.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.

préparer
Un délicieux petit déjeuner est préparé!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
