Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/43483158.webp
tage toget
Jeg vil tage derhen med toget.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
cms/verbs-webp/130938054.webp
dække
Barnet dækker sig selv.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
cms/verbs-webp/82095350.webp
skubbe
Sygeplejersken skubber patienten i en kørestol.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
cms/verbs-webp/101742573.webp
male
Hun har malet sine hænder.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
cms/verbs-webp/124053323.webp
sende
Han sender et brev.
sturen
Hij stuurt een brief.
cms/verbs-webp/122707548.webp
stå
Bjergbestigeren står på toppen.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
cms/verbs-webp/105875674.webp
sparke
I kampsport skal man kunne sparke godt.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
cms/verbs-webp/120624757.webp
Han kan lide at gå i skoven.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
cms/verbs-webp/101709371.webp
producere
Man kan producere billigere med robotter.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
cms/verbs-webp/121264910.webp
hakke
Til salaten skal du hakke agurken.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/106203954.webp
bruge
Vi bruger gasmasker i ilden.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
cms/verbs-webp/77646042.webp
brænde
Du bør ikke brænde penge af.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.