Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

trykke
Han trykker på knappen.
drukken
Hij drukt op de knop.

diskutere
Kollegerne diskuterer problemet.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.

følge
Min hund følger mig, når jeg jogger.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.

svare
Hun svarer altid først.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.

kaste til
De kaster bolden til hinanden.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.

bevise
Han vil bevise en matematisk formel.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

vågne
Han er lige vågnet.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.

gå
Hvor går I begge to?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?

smage
Køkkenchefen smager på suppen.
proeven
De chef-kok proeft de soep.

indstille
Du skal indstille uret.
instellen
Je moet de klok instellen.

gøre målløs
Overraskelsen gør hende målløs.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
