Woordenlijst

Leer werkwoorden – Catalaans

cms/verbs-webp/23258706.webp
hissar
L’helicòpter hissa els dos homes.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
cms/verbs-webp/67035590.webp
saltar
Ell va saltar a l’aigua.
springen
Hij sprong in het water.
cms/verbs-webp/125402133.webp
tocar
Ell la toca tendrament.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
cms/verbs-webp/74119884.webp
obrir
El nen està obrint el seu regal.
openen
Het kind opent zijn cadeau.
cms/verbs-webp/95625133.webp
estimar
Ella estima molt el seu gat.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
cms/verbs-webp/119501073.webp
estar situat
Allà hi ha el castell - està just davant!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
cms/verbs-webp/75508285.webp
esperar amb il·lusió
Els nens sempre esperen amb il·lusió la neu.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
cms/verbs-webp/73488967.webp
examinar
Les mostres de sang s’examinen en aquest laboratori.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
cms/verbs-webp/120978676.webp
cremar-se
El foc cremarà molta part del bosc.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
cms/verbs-webp/90292577.webp
passar
L’aigua era massa alta; el camió no podia passar.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
cms/verbs-webp/124525016.webp
quedar enrere
El temps de la seva joventut queda lluny enrere.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
cms/verbs-webp/99207030.webp
arribar
L’avió ha arribat a temps.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.