Woordenlijst
Leer werkwoorden – Catalaans

mentir
Ell sovint menteix quan vol vendre alguna cosa.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

aprovar
Els estudiants han aprovat l’examen.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.

asseure’s
Ella s’asseu al costat del mar al capvespre.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.

nevar
Avui ha nevat molt.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.

arribar
L’avió ha arribat a temps.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.

perdre
L’home va perdre el seu tren.
missen
De man heeft zijn trein gemist.

sortir
Molts anglesos volien sortir de la UE.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.

completar
Pots completar el trencaclosques?
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?

dormir
El bebè dorm.
slapen
De baby slaapt.

trepitjar
No puc trepitjar a terra amb aquest peu.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.

gastar
Ella va gastar tots els seus diners.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
