Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

influenzare
Non lasciarti influenzare dagli altri!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

diventare amici
I due sono diventati amici.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.

rifiutare
Il bambino rifiuta il suo cibo.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.

prendersi cura
Nostro figlio si prende molta cura della sua nuova auto.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

preparare
Lei gli ha preparato una grande gioia.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.

lasciare senza parole
La sorpresa la lascia senza parole.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.

licenziare
Il mio capo mi ha licenziato.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.

sentire
Lui si sente spesso solo.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.

camminare
A lui piace camminare nel bosco.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.

abituarsi
I bambini devono abituarsi a lavarsi i denti.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

provare
La madre prova molto amore per suo figlio.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
